‘Die fase heeft Erik gelukkig gehad,’ verzucht Eline tegen een oud collega, die over haar stressvolle weekend vertelt waarin haar nieuwe vlam naar een festival ging zonder haar. Eline, gesetteld met haar kleuterschool liefde Erik (waar ze driekwart jaar geleden prompt weer tegenaan liep), wordt liever niet meer aan de hobbelige weg naar deze stabiele verkering herinnert. Als het aan Eline ligt, is dit de laatste relatie die ze zal hebben en Erik ook. Er zijn wat ruzies overheen gegaan, maar inmiddels zet Erik in de zomer de bloemen niet buiten op festivals, maar op haar balkon. Een hele geruststelling, vindt zij. Daarbij is het ook heerlijk om hem meer om haar heen te hebben. Vorig weekend hebben ze het zelfs al over samenwonen gehad. Niet eerder heeft ze zoveel in iemand geïnvesteerd en inmiddels hebben ze samen een hoop meegemaakt. Het idee om dat weer helemaal opnieuw te moeten opbouwen met een ander, geeft haar de kriebels. En dan niet van het verliefde soort.
Wanneer, zoals bij Eline, de fase van hevige verliefd is gaan liggen en heeft plaatsgemaakt voor een diepere verbintenis, waarop termen als houden van en liefhebben van toepassing zijn, geeft dat een gevoel van veiligheid en vertrouwdheid. Hoewel velen de rollercoaster ride van ontluikende liefdes (achteraf gezien) niet willen missen, draaien we na verloop van tijd toch het liefst ontspannen rondjes in de liefdescarrousel. Het ontmoeten van de ware gaat bij de meesten hand in hand met een immense behoefte naar vastigheid en uiteindelijk de verzekering dat de ander nooit meer weg zal gaan. Om onze liefde te vereeuwigen willen we samen stappen zetten om de relatie naar een hoger plan te tillen, wat allerlei grote en kleine afspraken tot gevolg heeft in de vorm van een samenlevingscontract, huwelijk of de stilzwijgende overeenkomst niet (te hevig) met anderen te flirten. Niet geheel verrassend gaan onze verbintenissen daardoor bij iedereen in zekere mate ten koste van het eigen individu. Hoewel de één hierin wat verder gaat dan de ander, kunnen we vrij veel doen als we een persoon aan ons willen binden. Zelfs als de relatie ons al lang niet meer geeft waar we in het begin op gehoopt hadden. Alles om de ander bij ons te houden en maar niet (weer) alleen te zijn. Of zoals in het geval van Eline, om die kwetsbaarheid en onzekere fase van een nieuwe verkering te omzeilen. Waar komt deze hang naar een zo veilige mogelijke verbintenis eigenlijk vandaan? En waarom werkt dit niet op de lange termijn?
Bovengenoemde vragen zijn niet de minsten, maar gelukkig komt schrijver Jan Geurtz met uitleg in zijn boek ‘Verslaafd aan Liefde.’ Hij beschrijft onder meer hoe we allemaal worden gedreven door een bepaalde mate van zelfafwijzing, ontstaan in onze kindertijd, die in talloze individuele varianten tot uiting komt. Denk aan hoop op erkenning, angst voor afwijzing, schuldgevoel of schaamte. Als pasgeboren baby worden we constant verzorgd en gekoesterd, echter na verloop van tijd, komen daar bepaalde regels bij kijken. Wie zoet is krijgt lekkers en wie vraagt wordt overgeslagen. Opeens leren we dat we eigenlijk helemaal niet goed zijn zoals we zijn, maar pas wanneer we ons aan bepaalde gedragingen houden. Hierdoor worden we grotendeels naar buiten gericht. In het begin vooral naar onze ouders, later naar voor ons belangrijke anderen. We zoeken allemaal goedkeuring in ons gedrag, denken en voelen. Wat we van onszelf aan anderen laten zien, dient als afdekking van het negatieve geloof over onszelf. Deze regels, waaraan we van onszelf moeten voldoen om ons wél goed en waardevol te voelen, vergen niet alleen (te)veel aanpassingsvermogen, vaak zijn ze ook met elkaar in tegenspraak, wat weer leidt tot nóg meer zelfafwijzing.
Geurtz omschrijft het aanpassen in een relatie en het najagen van zoveel mogelijk veiligheid als de behoeftige liefde, die gericht is op het krijgen van geruststelling van de partner. Vooral bij beginnende verliefdheid maakt de ander onze diepste zelfafwijzing (voor even) ongedaan. Hij of zij wordt gezien als degene die ons zuivere, onvoorwaardelijke liefde geeft, waardoor we als het ware afhankelijk worden van die persoon om ons te blijven voorzien van dit geweldige geluk. We gaan onze ongewenste eigenschappen onderdrukken om de relatie te behouden en er ontstaat een zogenoemde ‘symbiotische relatie’ van twee halve mensen, die elkaar heel (moeten) maken. In werkelijkheid is ons diepe verlangen naar die éne, die ons volledig bemint en aanvaardt zoals we zijn en die ons nooit in de steek zal laten, een projectie van wat we zelf al zijn. Alles wat we in de ander zien, zit al in onszelf of zijn we zelf en omdat niemand jou kan geven wat je in feite zelf al bent of hebt, zullen behoeftige liefdes je op de lange termijn niet het geluk brengen dat je ermee nastreeft.
Wat is dan het ultieme ingrediënt voor liefdesgeluk? Geurtz spreekt over onvoorwaardelijke liefde voor zowel onszelf als de ander, omdat dit het onderscheid tussen liefde geven en ontvangen vervaagt. In de praktijk betekent dit dat we onze eigenwaarde niet van een ander moeten laten afhangen en we leren inzien dat we hem of haar in principe niet nodig hebben voor een gevoel van veiligheid of liefde. Uiteraard gaat dat proces niet over één nacht ijs en vergt het zowel tijd, oefening als aandacht. In de praktijk halen de meesten van ons hun rijbewijs ook niet de eerste de beste keer zonder hun instructeur naast zich. Wel komt er volgens Geurtz geen groter geluk, geen warmere liefde, geen helderder inzicht, geen intiemer samenzijn, geen echtere autonomie en geen krachtigere eigenwaarde vrij dan bij onvoorwaardelijke liefde. Klinkt de moeite van het autorijlessen meer dan waard. Klaar voor de rit van je leven? Fasten your seatbelts!